De waarheid vertellen

Mentaliteit
Achtergrond
een bijdrage van
Henk-Maarten Chin

De waarheid vertellen


‘Be most interested in finding the best way, not in having your own way’

John Wooden


Een goede begeleider zegt tegen een talent waar het op staat. Hij vertelt hem ronduit de waarheid. Je hebt geen keus wanneer je iemand begeleidt die elke dag beter wil worden. Je werkt samen op het scherp van de snede en wanneer je de confrontatie niet aan durft te gaan, ben je als begeleider geen meerwaarde. Maar wat is de waarheid? De dingen die jij als coach predikt zijn jouw ideeën en dus niets meer dan een optelsom van je eigen kennis en ervaring. Het is jouw waarheid en is een talent wel altijd zo gebaad bij die waarheid? Heb je wel gelijk en is het wel zo verstandig om jouw mening op elk willekeurig moment in zijn gezicht te slingeren? 

Een beroemde uitspraak van Johan Cruyff was; ‘als je het niet voor je ziet, kan je het niet begrijpen’. Dit lijkt een pleonasme en je kan er lacherig over doen, maar Cruyff had gelijk. Cruyff bedoelde dat je alleen in staat bent om het grotere geheel te begrijpen wanneer je de factoren die een situatie bepalen (en hun samenhang), echt voor je kan zien. Pas dan kun je er iets zinnigs over zeggen. Als je niet weet wat er daadwerkelijk aan de hand is, kan je de situatie gewoon niet begrijpen.

Veel mensen hebben helaas een mening over zaken terwijl ze onvoldoende kennis en informatie hebben. Zij zien het totale concept van de situatie niet voor zich, maar spreken toch maar al te graag hun ongezouten mening uit. Dit is misschien amusant voor op een verjaardag of in een café, maar het levert geen enkele bijdrage aan de ontwikkeling van talent. Want als je niet genoeg kennis en informatie hebt, dan kan je een talent niet helpen. Je bent niet zomaar een goede coach of begeleider en je kan meer kapot maken dan je denkt wanneer je jouw waarheid aan een talent oplegt terwijl je  niet weet waar je het over hebt. 

Uiteraard moet je als coach wel degelijk alles wat je aan kennis in huis hebt proberen over te brengen op je talenten. Daar is niks mis mee. Talenten dienen immers te kunnen profiteren van die kennis. Maar hou rekening met het karakter van de persoon die je toespreekt. Want wat voor de één werkt, werkt voor een ander totaal niet. Maar zelfs als je het karakter van je talent heel goed kent en je weet van jezelf dat je genoeg kennis en ervaring hebt, wees ook dan nog voorzichtig met het opleggen van jouw waarheden. Want als je een talent alles voorkauwt en hij doet precies wat je zegt, dan ben jij geen topcoach en is je talent geen toptalent.

Er zijn uiteraard een aantal noodzakelijke universele wetten van presteren die je altijd moet inslijpen als je wilt dat iemand succesvol wordt, maar uiteindelijk is de individuele manier van uitvoeren aan het talent zelf. Dit kan en mag je niet beïnvloeden. Het is namelijk juist die idiosyncrasie, die hem zo uniek maakt. Het talent is een ander mens dan jij, laat hem dat zijn. Want dat maakt hem een uniek talent.

Het is niet alleen verstandig om behoedzaam om te gaan met het overbrengen van jouw kennis aan een talent, ook bij het geven van jouw oordeel over prestaties, kan je niet voorzichtig genoeg zijn. De reden hiervoor is dat je veel sneller dan je zou verwachten, het zelfvertrouwen van je talent schaadt. 

Een heel boek zou kunnen worden volgeschreven over het belang van zelfvertrouwen bij presteren. Iedere voetballer kent het gevoel van al weten dat je gescoord hebt voordat de bal erin gaat. En juist dit ‘vertrouwen’ in de goede afloop op basis van het beeld dat je vooraf hebt van je eigen actie, bepaalt het aansturen van je spieren. Het vooraf kunnen visualiseren van een succesvolle actie (je verbeelding), is dan ook de basis van elk succes. Als je goed oplet wanneer je kijkt naar sportwedstrijden, kun je het bewijs hiervan zelfs direct zien. Voordat de goal valt in voetbal, de bal binnen de lijnen valt in tennis, of vlak voordat de finish is bereikt in schaatsen, hardlopen of wielrennen, zie je de sporter vaak al juichen of soms nog even voor de zekerheid kort checken (‘is het echt zo?’). 

Net zoals het van tevoren ‘weten’ dat je iets kunt er voor zorgt dat je het vrij en zonder twijfel kunt uitvoeren, geldt andersom helaas hetzelfde. Wanneer je niet voor je kan zien dat je succes gaat boeken, zal ook dit een ‘self fulfilling prophecy’ zijn.Dit mechanisme werkt heel eenvoudig. Je hersenen sturen je lichaam aan. Als je hersenen niet duidelijk kunnen aangeven wat er moet gebeuren, dan weet je lichaam niet wat het moet doen. Dus lukt het niet. Simpel. Onderschat dit niet. Dit lijkt misschien vage psychologenpraat of een te simpele verklaring, maar dat is het absoluut niet. 

Neem bijvoorbeeld de situatie dat een voetballer op de paal schiet. Veel mensen beweren dat een bal die op de paal geschoten wordt net zo goed een goal had kunnen zijn. Dat scoren in dit geval een kwestie van geluk of pech is. Daar word ik persoonlijk nogal kriegelig van. Een speler die op de paal schiet is weliswaar dichterbij het maken van een goal dan een speler die twee meter naast schiet, maar hij heeft nog steeds niet gescoord. Op de paal schieten is en blijft namelijk gewoon missen. Het is misschien net missen, maar niet meer dan dat. De speler is niet in staat geweest om het maken van de goal voor zich te zien. Zijn hersenen hebben zijn lichaam daarom niet helemaal juist kunnen aansturen. Op basis  van wilskracht is hij weliswaar in de buurt gekomen, maar hij heeft niet het volledige beeld van succes kunnen visualiseren. Als je op de paal schiet heb je de bal namelijk gewoon niet goed (genoeg) geraakt of er was geen gaatje tussen het bereik van de keeper of de verdediger en het houtwerk van de goal, dat kan ook. Maar dat betekent weer dat de beslissing om te gaan schieten niet de juiste was. 

Let op, ik zeg niet dat alle spelers die een keer op de paal schieten, mentaal een blokkade hebben. Een speler die vrij is in zijn hoofd kan net zo goed op de paal schieten, maar die heeft dan net niet de goede balans kunnen vinden op basis van een andere reden. Of hij heeft de bal niet goed geraakt omdat de hoek of de afstand iets te moeilijk was. De reden dat hij niet scoorde had in ieder geval geen mentale oorzaak, behalve misschien hooguit dat ook hier weer de beslissing om te schieten niet de juiste beslissing was. 

Bokslegende Muhammad Ali vond zichzelf altijd de beste. Hij riep altijd “I am the greatest” en was niet onder de indruk van zijn tegenstanders. Natuurlijk riep hij dat ook om stoer te doen en zijn tegenstanders te intimideren, maar hij geloofde er zelf wel degelijk in. Daarom bleef hij ook onder alle omstandigheden geloven dat hij zijn tegenstanders kon uitschakelen. Ongeacht hoe moeilijk dit was. Zijn zelfvertrouwen liep geen deuk op door invloeden van buitenaf en daarom konden zijn hersenen zijn lichaam in de ring goed blijven aansturen. Natuurlijk was hij getraind en technisch vaardig, anders had hij nooit zoveel succes kunnen boeken, maar het van tevoren voor je kunnen zien dat je succesvol bent is een voorwaarde voor presteren. Daarom lijken wedstrijden tussen toppers en een underdogs ook vaak spannender dan ze daadwerkelijk zijn. Ook al worden ze soms met een klein verschil beslist. Natuurlijk zet een beter team of een groter talent even aan als het erop aankomt en maakt dat normaliter het verschil. Maar meestal is zelfs dat niet eens nodig en veel toppers weten dat. Hun aanzien is vaak al genoeg om de moed in de schoenen te laten zinken van hun op papier mindere opponenten op de momenten dat het er toe doet in een wedstrijd. Als voetballer van een kleine club tegen Ajax spelen in de Arena of het gras betreden bij Telstar in IJmuiden maakt toch wel een verschil....

Een underdog moet namelijk niet alleen daadwerkelijk beter zijn dan een topper in een wedstrijd, maar hij moet ook nog eens voor zich kunnen zien dat hij uiteindelijk echt gaat winnen. Dat laatste is een extra horde die in sport het verslaan van op papier betere tegenstanders lastig maakt. Want als je niet gelooft dat je gaat winnen, dan ga je ook niet winnen en die echte overtuiging mis je vaak bij mindere goden. Dan lijkt het wel spannend maar uiteindelijk delft de underdog toch het onderspit.

Omdat niemand als hij ergens aan begint meteen een topper is, met alle aanzien die daarbij hoort, is een positief zelfbeeld (ook wel persoonsgebonden zelfvertrouwen genoemd) een absolute voorwaarde voor het bereiken van de top. Als de druk steeds groter wordt, zullen mensen met persoonsgebonden zelfvertrouwen namelijk uitdagingen  zien, terwijl iemand die zichzelf diep in zijn hart niet ziet als een capabel persoon, eerder zal afhaken. Persoonsgebonden zelfvertrouwen is nodig om als underdog de favoriet te verslaan en je uiteindelijk tussen de toppers als minimaal gelijke te melden. Iemand met een positief zelfbeeld gelooft in zijn eigen kunnen en zal op ieder hoger niveau zonder angst aan de slag gaan. Dit in tegenstelling tot mensen die twijfelen aan zichzelf. Het zelfbeeld (= hoe zie je jezelf als mens) gaat dus eigenlijk voor het zelfvertrouwen uit. 

Het volgende wedstrijdvoorbeeld maakt dit duidelijk. Als je van jezelf weet dat je dingen goed kan, dan heb je vertrouwen in je eigen kunnen. Maar dit vertrouwen is altijd relatief en afhankelijk van de situatie waarin je moet presteren. Je kan vertrouwen hebben in je eigen vaardigheden, maar als je de strijd aan moet met de nummer één van de wereld voor het oog van miljoenen toeschouwers dan is je vertrouwen in succes normaal gesproken minder groot dan wanneer je weet dat je een zwakkere tegenstander hebt op een moment dat niemand je ziet.

Nu gaat het er dus om dat mensen met een positief zelfbeeld eerder denken dat ze ook de moeilijke klus tegen de betere tegenstander voor het oog van de wereld gaan klaren dan mensen die zichzelf diep in hun hart niet zo geweldig vinden. Maar vergis je niet. Zelfvertrouwen is nooit absoluut. Ook niet bij talenten met een positief zelfbeeld. Ook zij worden net als ieder ander mens soms overvallen door twijfel. Ook al zullen zij dit nooit hardop toegeven. Want dat is zwakte en zwakte mag je immers nooit laten zien. Maar zelfvertrouwen is voor iedereen broos. Zelfs voor de grootste toppers met een enorme staat van dienst. Besef dat alsjeblieft als coach of begeleider.

Roger Federer, toch niet de minste, heeft ooit eens in een openhartig interview gezegd dat de moeilijkheidsgraad van telkens opnieuw op topniveau presteren bijna niet te begrijpen is. ‘Mensen denken bij ieder  grand slam toernooi dat ik het zomaar wel weer even ga winnen. Alsof het een vanzelfsprekendheid is. Er zijn maar weinig mensen die snappen hoeveel mentale en fysieke arbeid er in een dergelijke prestatie zit en hoe minutieus de voorbereiding voor elk toernooi moet zijn. Je mindset moet helemaal kloppen’. 

Als begeleider moet je daarom heel goed afwegen welke woorden je gebruikt. Je mag best harde dingen zeggen, de waarheid vertellen. Daar is niks mis mee. Sterker nog, dat moet je in principe. Maar het gaat erom hoe je het zegt en wanneer je het zegt. Zelfvertrouwen onderhoudt nou eenmaal een complexe relatie met de waarheid.

Presteren op hoog niveau is elke keer opnieuw een kwestie van balanceren op een smalle balk. Bij iets adembenemend goed uitvoeren moet een talent altijd beslissingen nemen op het scherp van de snede en vaak ook nog in een heel kort tijdsbestek. Dit kan alleen als hij zich écht sterk voelt. Misschien wel onterecht sterk of sterker dan hij eigenlijk op basis van de feiten zou moeten zijn. Maar doet dat er toe? 

Begrijp mij niet verkeerd. Uiteraard zijn er ook grenzen aan het beschermen van talent. Wie kent de ouders niet waarbij het kind het nooit heeft gedaan of de coaches die altijd wijzen naar een ander als hun eigen pupil ronduit slecht gepresteerd heeft. Het blijft ook voor mij elke keer weer tenenkrommend om naar slechte verliezers te luisteren. Als je blind bent voor je eigen fouten, dan leer je niets. Het ontkennen van je eigen falen leidt uiteindelijk slechts tot het beschermen van je ego.

Maar soms is de waarheid te weerbarstig om direct op iemand zijn bordje te gooien. Want is je ego niet tevens het fundament van zelfvertrouwen?